Judges 1

1) vraagden,

Door den hogepriester, met den efod bekleed zijnde. Zie hiervan Gods bevel, Num. 27:21, en vergelijk onder Richt. 20:18; 1 Sam. 23:9.

Nu 27.21 Jud 20.18 1Sa 23.9
2) Juda zal optrekken;

Dat is, de stam van Juda. Alzo is het volgende Simeon dat is, de stam Simeons, en zo voorts in de rest.

3) Simeon:

De erfenissen van Juda en Simeon waren voor een deel onder elkander vermengd of gemeen. Zie Joz. 19:1,9.

Jos 19.1,9

4) lot,

Dat is, om het land, dat mij door het lot toegevallen is, in te nemen.

5) hun hand;

In de hand van Juda en Simeon.

6) Bezek,

Niet ver van Jeruzalem gelegen. Zie ook 1 Sam. 11:8.

1Sa 11.8
7) hiewen

De oorzaak hiervan was zijn gruwelijke tirannie verhaald in Richt. 1:7.

Jud 1.7
8) [de kruimen] oplezende;

Hetgeen van de tafel afviel, of hun toegeworpen werd.

9) hadden tegen Jeruzalem gestreden,

Anders, streden; maar het gevoelen van de meesten is, dat alhier bij gelegenheid wat in Richt. 1:7 gezegd is, dat zij Adoni-Bezek te Jeruzalem brachten, de inneming van Jeruzalem en enige andere geschiedenissen [tot aan Richt. 1:17] uit het boek Jozua worden herhaald, gelijk te zien is Joz. 15.

Jud 1.7,17

10) ingenomen,

Versta, dat deel der stad, hetwelk hun ten deel gevallen was, niet het andere deel wat Benjamin mede toekwam, en het slot. Zie Joz. 15:8,63, en Joz. 18:11,28. Ook onder, Richt. 1:21, met de aantekeningen.

Jos 15.8,63 18.11,28 Jud 1.21

11) scherpte des zwaards

Hebreeuws, aan den mond des zwaards.

12) gezet.

Hebreeuws, gezonden; dat is, zij hadden het vuur daarin geworpen; alzo onder, Richt. 20:48.

Jud 20.48
13) daarna

Na de inneming van Jeruzalem.

14) Juda

Onder het beleid van Jozua en Kaleb; Joz. 15:14.

Jos 15.14

15) Hebron woonden

Zie Joz. 15:13.

Jos 15.13

16) Sesai, en Ahiman, en Thalmai.

Drie reuzen, kinderen Enaks, gelijk onder Richt. 1:20 verhaald wordt.

Jud 1.20
17) hij heengetogen

Juda.

18) Debir was te voren Kirjath-sefer.

Zie #Joz. 12:13.

Jos 12.13
19) de zoon van Kenaz,

Dat is, nakomeling van Kenaz, gelijk sommigen dit verstaan.

20) broeder van Kaleb,

Dat is, bloedverwant, nabestaande. Dit verstaan sommigen van Othni‰l, anderen van Kenaz. Vergelijk Num. 32:12; Joz. 15:17; onder, Richt. 3:9,11; 1 Kron. 4:13,15.

Nu 32.12 Jos 15.17 Jud 3.9,11 1Ch 4.13,15

21) die jonger was dan hij;

Hebreeuws, kleiner, of, minder dan hij; namelijk, Kenaz. Anders, die [te weten, Othni‰l] de jongste was van, of, uit hem, namelijk, Kenaz; dat is, de jongste en geringste van aanzien onder alle nakomelingen van Kenaz, en desniettegenstaande vereerd en verheven boven anderen door deze mannelijke daad, het gevolgde huwelijk en richterschap; onder, Richt. 3:9, enz.

Jud 3.9
22) En het geschiedde,

Zie van dit verhaal Joz. 15:18,19, en de aantekeningen aldaar.

Jos 15.18,19

23) aanporde,

Of, aanzocht.

24) zegen;

Zie Gen. 33:11.

Ge 33.11

25) dor land gegeven hebt,

Hebreeuws, Zuidland.

26) Keniet,

Versta, Jethro; zie Num. 24:21,22.

Nu 24.21,22

27) de Palmstad op,

Jericho. Zie Deut. 34:3.

De 34.3

28) Harad is;

De naam ener stad, gelegen bij het gebergte Se‹r, en misschien ook van een koning van die plaats. Zie Num. 21:1.

Nu 21.1

29) en zij gingen heen

Hebreeuws, en hij ging en woonde, of, bleef met, of, bij het volk. Hij, namelijk, de Keniet; dat is, Jethro's nakomelingen. Sommigen zetten het aldus over: Want hij [de Keniet] was [mede] getogen, en was gebleven, of, had gewoond bij het volk, namelijk Isra‰l. Zie Num. 10:29, en Num. 24:21,22; 1 Sam. 15:6.

Nu 10.29 24.21,22 1Sa 15.6
30) Juda dan toog met zijn broeder Simeon,

Hier wordt de historie, boven Richt. 1:8 verlaten zijnde, hervat en vervolgd.

Jud 1.8

31) Zefath,

Deze plaats wordt nergens meer vermeld; alleenlijk vindt men 2 Kron. 14:9,10 het dal Zefatha bij Maresa, in Juda. Sommigen zetten het aldaar over: Het dal [liggende] naar Zefath toe.

2Ch 14.9,10

32) verbranden hen:

Zie Deut. 2:34.

De 2.34

33) Horma.

Dat is, ban, verbanning. Vergelijk Num. 14:45, en Num. 21:3. Sommigen menen dat dit Horma is de koninklijke stad, gelegen aan de zuidelijke grenzen van Kana„n, aan het westelijke einde van het gebergte Se‹r. Zie Joz. 12:14, en Joz. 15:30, Joz. 19:4; 1 Sam. 30:30; 1 Kron. 4:30.

Nu 14.45 21.3 Jos 12.14 15.30 19.4 1Sa 30.30 1Ch 4.30
34) Gaza in,

Deze steden waren gelegen in het land der Filistijnen, aan de Middellandse zee, en worden dikwijls in de Heilige Schrift vermeld.

35) landpale,

Dat is, het omliggende land; alzo in het volgende.

36) hij [ging niet voort]

Namelijk, Juda. Anders, maar niet verdrijvende.

37) omdat zij ijzeren wagenen hadden.

Hoewel de Heere met Juda geweest was in het innemen van het gebergte, zo was hij evenwel niet moedig genoeg om de rest te vervolgen, door menselijke vrees, die hier bij hem meer vermocht dan het bevel en de beloften Gods; Joz. 13:6, en Joz. 17:18. Van de ijzeren wagens in dien tijd in het strijden gebruikelijk, zie Joz. 17:18.

Jos 13.6 17.18,18
38) Hebron aan Kaleb,

Zie hiervan de historie Joz. 14:6 tot het einde.

Jos 14.6

39) drie zonen van Enak.

Van welken boven vermeld is, Richt. 1:10. Van Enak en zijn nakomelingen, die reuzen geweest zijn, zie Num. 13:22. Anders, van den reus.

Jud 1.10 Nu 13.22
40) Jeruzalem wonende,

Versta, in het opperste deel der stad en het slot, hetwelk Benjamin ten deel was gevallen, daar hun erfenissen bij die van Juda voor een deel gelegen waren; Joz. 18:11. Juda had het zijne ingenomen, gelijk boven Richt. 1:8; uit het slot zijn de Jebusieten eerst door David verdreven; 2 Sam. 5:6,7.

Jos 18.11 Jud 1.8 2Sa 5.6,7

41) dezen dag.

Toen dit van den auteur van dit boek beschreven werd.

42) Luz.

Zie Gen. 28:19.

Ge 28.19
43) wachters zagen een man,

Die uitgezonden waren, om de gelegenheid der stad te bespieden.

44) Hethieten,

Wonende aan de noordzijde van het gebergte Efra‹ms.

45) Manasse

Versta, den halven stam, wonende in Kana„n; niet, die over de Jordaan in Gilead en Basan woonden.

46) Beth-sean niet,

Dat is, de inwoners van Beth-Sean; gelijk in het volgende verklaard wordt. Beth-Sean lag bij de Jordaan aan de westzijde. Zie Joz. 17:11.

Jos 17.11

47) onderhorige plaatsen,

Dat is, de omliggende plaatsen, onder hetzelve sorterende. Hebreeuws, dochters.

48) Thaanach

Gelegen aan het gebergte Gilboa. Zie ook Joz. 17:11, en Joz. 21:25.

Jos 17.11 21.25

49) Jibleam

Joz. 17:11. Beide deze plaatsen lagen nabij de Middellandse zee.

Jos 17.11

50) wilden wonen

Of, vonden goed, bewilligden, of begonnen. [Hebreeuws, de Kana„niet wilde, enz.] te weten, •f uit moedwil, •f op conditie van tribuut, gelijk sommigen dit uit Richt. 1:28 verklaren. Alzo onder, Richt. 1:35. Zie ook Joz. 17:12.

Jud 1.28,35 Jos 17.12
51) verdreef hen niet ganselijk.

Hebreeuws, verdrijvende verdreef hij hem niet; te weten, den Kana„niet.

52) Gezer woonden;

Gelegen bij de beek Ga„s naar de Middellandse zee toe, zijnde mede ene stad der Levieten, Joz. 21:21.

Jos 21.21
53) Kitron niet,

Gelegen bij het gebergte van Zebulon westwaarts, nabij den oorsprong van de beek Jiftahel.

54) Nahalol;

Zie Joz. 19:15.

Jos 19.15

55) hem,

Zebulon.

56) Acco niet,

Deze plaatsen waren gelegen aan de Middellandse zee, alleenlijk lagen Afik en Achlaz wat landwaarts in. Van Asers lot zie Joz. 19:24, enz. Rechob was ook een stad der Levieten, Joz. 21:31, mede landwaarts in gelegen. Zie Num. 13:21.

Jos 19.24 21.31 Nu 13.21

57) Achlab,

Dat is, de inwoners van deze steden.

58) Beth-semes niet,

Zie van deze beide steden, gelegen in Nafthali, Joz. 19:38.

Jos 19.38
59) het dal.

Dat is, in de laagten.

60) wilden de Amorieten

Zie boven, Richt. 1:28.

Jud 1.28

61) Ajalon,

Zie Joz. 19:42, en Joz. 21:24. Sa„lbim lag in het dal Eskol, Ajalon vandaar in het noord-westen naar de westzee, op de grenzen van Dan. Andere plaatsen van dezen naam, zie onder Richt. 12:12.

Jos 19.42 21.24 Jud 12.12

62) cijnsbaar werden.

Hebreeuws, tot cijns werden, of waren. De zin is, die van het huis Jozefs kwamen Dan te hulp, en bedwongen de Amorieten zover, dat zij hun cijnsbaar werden.

63) Akrabbim,

Gelegen bij het zuidelijke einde van de Zoutzee, en aan het oostelijke einde van het gebergte Se‹r, op de uiterste grenzen van Kana„n, tegen het zuiden. Zie Joz. 15:2,3,5.

Jos 15.2,3,5

64) rotssteen,

Anders, Sela, of Petra Arabioe, een vermaarde stad, op een steenrots gelegen.

Copyright information for DutKant